15.00 uur:
Mijn dienst begint met een overdracht van mijn collega’s van de dagdienst. Ik geef onze twaalf cliënten hun medicatie. Aansluitend drinken we met z’n allen koffie en kletsen we gezellig bij. Normaal gesproken vertellen de cliënten dan honderduit over hun belevenissen. Bijvoorbeeld over hun vaste zaterdagse bezoekje aan de markt en de frietjes die ze er hebben gegeten. Dat is voor hen echt een uitje. Maar nu ze minder op pad kunnen, zijn er ook minder verhalen te vertellen. Ik hoop voor hen dat hun favoriete uitstapje snel weer mogelijk is.
Terwijl we gezellig zitten te kletsen, wordt een van de cliënten opeens boos. Ik probeer erachter te komen waardoor dat komt en merk dat hij zich stoort aan het geluid van de radio dat te hard staat. Als ik het apparaat zachter zet, gaat het al snel beter. Juist vanwege dit onvoorspelbare gedrag vind ik het geweldig om met cliënten met het syndroom van Down te werken. Iets heel kleins kan hun stemming volledig laten omslaan.
17.00 uur:
Aan tafel! Iedere dag wordt er door collega’s vers gekookt. De meeste cliënten eten langzaam, dus we nemen de tijd. Iedere dag sluiten we af met een toetje, met in het weekend een toef slagroom. Twee cliënten willen na het eten altijd een toespraak houden. Nog voor het toetje op is, vraagt een van hen al: 'Mag ik vandaag eindigen?' Ze bedankt de collega die heeft gekookt, zegt dat ze het eten lekker vond en dat we er een gezellige avond van gaan maken met elkaar.
Na het eten is het tijd om af te wassen. Dat is een fijn moment, want dan heb ik één op één contact met de client. Ik probeer weleens een geintje uit te halen door met water of sop te spetteren. 'Wel gelijk opruimen hoor!', is dan vaak de reactie. Ze vinden het leuk, maar zijn ook gehecht aan structuur en dat spattende water past daar niet bij.